De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Gezang 1

Oude berijming

Nieuwe berijming (Gezang 1)

1 Mijn ziel, herdenk met heilig beven,
hoe God, met majesteit bekleed,
zijn wet op Horeb heeft gegeven,
waar Hij deez' woorden horen deed:

2 Ik ben de HEER, uw God en Koning,
die van Egypte u bevrij',
u leidend uit uw slaafse woning;
dient dan geen goden nevens Mij!

3 Voor beeldendienst zult gij u wachten;
Ik ben de HEER, een ijv'rig God;
'k straf dien in drie en vier geslachten:
maar schenk Mijn dienaars 't zaligst lot!

4 Misbruikt geenszins den Naam des HEREN;
zweert nimmer enen valsen eed;
want hun, die zijne naam onteren,
is zijn getergde wraak gereed.

5 Gedenkt en viert, met vee en magen,
den Sabbat, na zesdaagse vlijt:
God schiep 't heelal in zoveel dagen,
en heeft de Sabbat Zich gewijd.

6 Gij zult uw ouders need'rig eren,
opdat uw God, die eeuwig leeft,
uw dagen gunstig moog' vermeren,
in 't land, dat Zijne hand u geeft!

7 Gij zult niet doodslaan, noch u wreken!
Breekt nooit de echt. Steelt niemands goed!
Gij zult geen vals getuig'nis spreken,
bemint elk met een vroom gemoed!

8 Uw hart zal nimmer iets begeren,
van alles, wat uws naasten is.
Uw ziel zal als uw mond God eren,
en houden zijn getuigenis!

9 Och, of wij Uw geboôn volbrachten!
Genâ, o hoogste Majesteit!
Gun door 't geloof in Christus krachten;
om die te doen uit dankbaarheid.
1 Gedenk, o volk met heilig beven,
hoe God, met majesteit bekleed,
zijn wet op Horeb heeft gegeven
en zijn Tien Woorden horen deed:

2 Ik ben de HEER, die als uw Koning
u uit Egypte heb geleid.
Ik riep u uit uw slavenwoning,
mijn sterke arm heeft u bevrijd.

3 Geef nooit mijn eer aan and’re goden.
Leef heilig voor mijn aangezicht.
Vertrouw op Mij in al uw noden,
uw hart alleen op Mij gericht.

4 Voor beeldendienst zult gij u wachten,
Ik duld geen eigenwilligheid.
Ik straf dat kwaad in de geslachten,
maar zegen uw gehoorzaamheid.

5 Gij zult van God niet ijdel spreken,
gebruik zijn naam in heiligheid.
Onheilig zweren zal Hij wreken.
Welzalig wie de HEER belijdt

6 Gedenk bij 't werk, u opgedragen,
de sabbat, aan de HEER gewijd:
God schiep de wereld in zes dagen
en heeft Zich in zijn werk verblijd.

7 Gij zult uw ouders eer betonen,
opdat uw HEER, die eeuwig leeft,
u vele dagen zal doen wonen
in 't land, dat Hij, uw God, u geeft.

8 Gij zult niet doodslaan en niet haten
de mens, die God geschapen heeft.
Nooit mag de liefde u verlaten.
Doe goed aan hem die naast u leeft.

9 Gij zult het huw’lijk niet verbreken.
Leef niet onkuis, maar houd u rein.
Wees ingetogen in uw spreken.
Gij zult de HERE heilig zijn.

10 Gij zult bedrog noch diefstal plegen,
mijn is het zilver en het goud.
Beheer 't bezit, door u verkregen,
voor Hem die u dat toevertrouwt.

11 Gij zult geen vals getuig’nis spreken,
weer van uw naaste smaad en leed.
God zal de lage laster wreken,
zijn toorn treft hem die leugens smeedt.

12 Uw hart zal nimmer iets begeren
van al wat van uw naaste is.
Al Gods geboden zult gij eren
en houden zijn getuigenis.

13 Geef dat wij trouw uw wet betrachten.
Gedenk ons in barmhartigheid.
Schenk ons in Christus nieuwe krachten
tot liefdedienst uit dankbaarheid.