Gezang 12
1 O hoofd, bedekt met wonden,
belaân met smart en hoon! O hoofd, ten spot ombonden met ene doornenkroon! Eertijds gekroond met stralen van meer dan aardsen gloed. Waarlangs nu drupp'len dalen. 'k Breng zeeg'nend U mijn groet! 2 Van al de last dier plagen, met Goddelijk geduld, o Heer, door U gedragen, heb ik, heb ik de schuld! Och, zie hoe 'k voor uw ogen hier als een zondaar sta, en schenk vol mededogen, m' een blik van uw genâ! 3 Als 'k eens van d' aarde scheide, och, wijk dan niet van mij! Als ik de doodssnik beide, och, sta dan aan mijn zij! En wordt mijn strijd het bangste, laat dan in angst en pijn uw doorgeworsteld' angste mij tot vertroosting zijn! 4 Verschijn dan aan mijn sponde, schenk laaf'nis in mijn nood! Wijs m' in mijn laatste stonde op uw verzoeningsdood! 'k Houd dan in stervenssmarte de blik naar 't kruis gericht, en klem dat vast aan 't harte: zó valt het sterven licht!
Dit gezang komt niet meer voor in het Gereformeerd Kerkboek. |