Gezang 13
1 Is dat, is dat mijn Koning?
Dat aller vaad'ren wens? Is dat, is dat zijn kroning? Zie, zie, aanschouw den mens! Moet Hij dat spotkleed dragen, dat riet, die doornenkroon? Lijdt Hij die smaad, die slagen? Hij, God, uw eigen Zoon! 2 Ja, ik kost Hem die slagen, die smarten en die hoon; ik doe dat kleed Hem dragen, dat riet, die doornenkroon. Ik sloeg Hem al die wonden, voor mij moet Hij daar staan, ik deed door mijne zonden Hem al die jamm'ren aan. 3 O Jezus! Man van smarten, Gij aller vaad'ren wens, herinner aller harten 't aandoenlijk: "Zie, de mens!" Laat mij toch nooit vergeten die kroon, dat kleed, dat riet; dit trooste mijn geweten: 't is al voor mij geschied.
Dit gezang komt niet meer voor in het Gereformeerd Kerkboek. |