Gezang 24
1 Een vaste burcht is onze God,
een toevlucht voor de zijnen. Al drukt het leed, al dreigt het lot, Hij doet Zijn hulp verschijnen. De vijand rukt vast aan met opgestoken vaan: hij draagt zijn rusting nog van gruwel en bedrog, maar zal als kaf verdwijnen. 2 Geen aardse macht begeren wij; die gaat welras verloren! Ons staat de sterke Held terzij, dien God ons heeft verkoren, Vraagt Gij Zijn naam? Zo weet, dat Hij de Christus heet, Gods eengeboren Zoon, Verwinnaar van de troon! De zeeg' is Hem beschoren. 3 En grijnsd' ook d' open hel ons aan, met al haar duiv'lentallen, toch zal geen vrees ons nederslaan, toch doen wij 't krijgslied schallen! Hoe ook de satan woedt, wij staan hem, voet voor voet, wij tarten zijn geweld! Zijn vonnis is geveld! Eén woord reeds doet hem vallen. 4 Gods woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken. Beef, satan! Hij, die ons geleidt zal u de vaan doen strijken! Delf vrouw en kind'ren 't graf, neem goed en bloed ons af, het brengt u geen gewin, wij gaan ten hemel in, en erven koninkrijken.
1 Een vaste burcht is onze God, wie aanvalt zal Hij weren. Bij Hem, het hooggelegen slot, kan geen gevaar ons deren. Steeds dreigt nog wraak Gods vijand, de draak. Zijn wapentuig is de tirannie en list: hij toont zich heer en meester. 2 Geen mensenkind kan hem verslaan; 't was gauw voor ons verloren, als Hij niet in de bres zou staan, de Held door God verkoren. Die Heiland, u weet dat Hij Christus heet, de Heer, groot in kracht, staat boven elke macht: Gods koninkrijk gaat komen. 3 Als boze geesten in de lucht ons leven hier belagen, weest voor hun woede niet beducht: voor ons komt vrede dagen. Hoe satan zich weert, boosaardig regeert, zijn rijk wordt verstoord: eens zal een enkel woord hem in de afgrond storten. 4 Het Woord - dat zal men laten staan en niets daarbij bedenken. Die zelf het Woord is, voert ons aan, zijn Geest zal krachten schenken. Rooft men eer en goed ja, vrouw, kind en bloed, het baat satan niet: God, die ons offer ziet, doet ons zijn rijk beërven. |