De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Psalm 1

Oude berijming

Nieuwe berijming

1 Welzalig hij, die in der bozen raad,
Niet wandelt, noch op 't pad der zondaars staat,
Noch nederzit, daar zulken samenrotten,
Die roekeloos met God en godsdienst spotten;
Maar 's HEEREN wet blijmoedig dag en nacht
Herdenkt, bepeinst en ijverig betracht.

2 Want hij zal zijn gelijk een frisse boom,
In vetten grond geplant bij enen stroom,
Die op zijn tijd met vruchten is beladen,
En sierlijk pronkt met onverwelkte bladen.
Hij groeit zelfs op in ramp en tegenspoed.
Het gaat hem wel, 't gelukt hem wat hij doet.

3 Gans anders is 't met hem, die 't kwaad bemint:
Hij is als kaf, dat wegstuift voor den wind.
Geen zondaar zal 't gewis verderf ontkomen,
Als in 't gericht door God wordt wraak genomen.
Hij, die van deugd en godsvrucht is ontaard,
Zal niet bestaan, waar 't vrome volk vergaart.

4 De HEER' toch slaat der mensen wegen ga,
En wendt alom het oog van Zijn gena,
Op zulken, die, oprecht en rein van zeden,
Met vasten gang het pad der deugd betreden.
God kent hun weg, die eeuwig zal bestaan,
Maar 't heilloos spoor der bozen zal vergaan.
1 Welzalig wie niet volgt der bozen raad,
niet op de weg der goddelozen staat,
wie ook niet zit waar spotters samenscholen,
maar wandelt op de weg door God bevolen,
wie 's HEREN wet zijn grote vreugde acht,
haar dankbaar overpeinst bij dag en nacht.

2 Hij is gelijk een altijd groene boom,
die men geplant heeft aan een waterstroom,
die op zijn tijd zijn rijke vrucht zal dragen,
geen blad verwelkt in hete zomerdagen.
De HERE zegent hem met overvloed,
zijn voorspoed blijkt in alles wat hij doet.

3 Zo niet de man wiens hart het kwaad bemint,
hij is als kaf, dat wegwaait op de wind.
hij houdt geen stand als het gericht zal komen
en heeft geen plaats temidden van de vromen.
God kent de weg van wie rechtvaardig is,
maar bozen komen om in duisternis.