Index |
Psalm 100
1 Juich aarde, juich alom den HEER',
Dient God met blijdschap, geeft Hem eer; Komt, nadert voor Zijn aangezicht; Zingt Hem een vrolijk lofgedicht. 2 De HEER' is God; erkent, dat Hij Ons heeft gemaakt (en geenszins wij), Tot schapen, die Hij voedt en weidt; Een volk, tot Zijnen dienst bereid. 3 Gaat tot Zijn poorten in met lof, Met lofzang in Zijn heilig hof; Looft Hem aldaar met hart en stem; Prijst Zijnen Naam, verheerlijkt Hem. 4 Want goedertieren is de HEER'; Zijn goedheid eindigt nimmermeer; Zijn trouw en waarheid houdt haar kracht Tot in het laatste nageslacht.
1 Juicht, alle volken, prijst de HEER! Dient God met vreugde, geeft Hem eer. Komt, jubelt voor zijn aangezicht en wandelt vrolijk in zijn licht. 2 De HEER is God, erkent zijn macht, Hij schiep ons door zijn grote kracht. Wij zijn van Hem in eeuwigheid, zijn volk, de schapen die Hij weidt. 3 Gaat zingend door zijn tempelpoort, zet in zijn voorhof 't zingen voort, zingt daar zijn grote naam ter eer, zingt tot zijn glorie, looft de HEER! 4 Want goedertieren is de HEER, zijn goedheid eindigt nimmermeer, zijn trouw en waarheid houden kracht tot in het laatste nageslacht. |