Index |
Psalm 124
1 Dat Israel nu zegge, blij van geest:
Indien de HEER', die bij ons is geweest, Indien de HEER', die ons heeft bijgestaan, Toen 's vijands heir en aanval werd gevreesd, Niet had gered, wij waren lang vergaan. 2 Dan hadden zij ons levendig vernield; Hun hete toorn had ons gewis ontzield; Bedolven in een diepen jammervloed; Dan had een stroom, dien niemand tegenhield, Ons gans versmoord, had God het niet verhoed. 3 Dan had geen mens naar onze klacht gehoord; Dan had een zee van rampen ons versmoord. Geloofd zij dies de HEER', die redt van 't graf, Die ons, schoon wreed vervolgd van oord tot oord, Tot enen roof niet in hun tanden gaf. 4 W' ontkwamen haast des vogelvangers net, Den lozen strik, tot ons bederf gezet: De strik brak los, en wij zijn vrij geraakt. De HEER' is ons tot hulp op ons gebed; Die God, die aard' en hemel heeft gemaakt.
1 Heel Israƫl getuige, blij van geest: indien de HEER niet met ons was geweest, indien de HEER ons niet had bijgestaan, toen 't woeden van de vijand werd gevreesd, dan waren wij verslonden en vergaan. 2 Een watervloed had iedereen ontzield. Een wilde stroom, die niemand tegenhield, had ons bedekt als God niet had gered. Wij waren door hun tanden dan vernield. Geloofd zij God, de hoorder van 't gebed. 3 Wij zijn ontsnapt als vogels aan het net, de strik door vogelvangers uitgezet. De strik brak los, zo zijn wij vrij geraakt. In 's HEREN naam is onze hulp, Hij redt, de HEER, die aard' en hemel heeft gemaakt. |