Index |
Psalm 127
1 Vergeefs op bouwen toegelegd,
Vergeefs, om 't huis voltooid te zien, Gezwoegd, gezweet, o arbeidslien, Zo God Zijn hulp aan 't werk ontzegt, Vergeefs, o wachters, is uw vlijt, Zo God niet zelf de stad bevrijdt. 2 Vergeefs van 's morgens vroeg geslaafd Tot 's avonds, en het brood der smart Gegeten, met een angstig hart; Vergeefs den gansen dag gedraafd; God geeft het, hoe een ander schraap', Dien Hij bemint, als in den slaap. 3 Zo gaat het elk, dien God bemint. Wie kind'ren voortbrengt tot Gods eer, Verkrijgt een erfdeel van den HEER'; Wie zich met kroost gezegend vindt, Dat zich oprecht en dankbaar toont, Ziet al zijn zorg naar wens beloond. 4 Gelijk de pijlen in de hand Eens sterken helds, die, fier en blij, Door hunne kracht zijn weerpartij Doet zwichten voor zijn tegenstand; Zo zijn ook, tot der vaad'ren vreugd, De brave zonen hunner jeugd. 5 Welzalig hij, die als een held, Deez' pijlen in zijn koker gaart, En zijne zonen ziet gespaard. Zij zullen, schaamrood noch ontsteld, Het hoofd den weerpartijd'ren bien En in de poort voor hen niet vlien.
1 Wanneer de HEER het huis niet bouwt, is, alle metselwerk ten spijt, de opbouw niets dan ijdelheid. Wanneer de HEER de wacht niet houdt, geen wachter, die de vijand keert, geen stadsmuur die zijn aanval weert. 2 Voor dag en dauw reeds op te staan en op te zijn tot 's avonds laat, hard werken voor slechts weinig baat en schamel brood, 't is niets dan waan. Hij geeft het immers wie Hij mint, als in de slaap, als aan een kind. 3 Zie, kindren zijn een gave Gods, waarmee de moeder wordt beloond, waarmee de vader wordt gekroond. Als scherpe pijlen waar, vol trots, een weerbaar man zich op verheugt, zo zijn de zonen van de jeugd. 4 Gelukkig hij die in de strijd zijn koker vol met pijlen draagt. Gelukkig hij, die wordt geschraagd door zonen, tot zijn hulp bereid. Al pocht de vijand in de poort, vrijmoedig staat hij hem te woord. |