De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Psalm 128

Oude berijming

Nieuwe berijming

1 U mag men zalig heten,
Dien 's HEEREN vrees bekoort;
Die, met een goed geweten,
Steeds wandelt naar Zijn woord.
Gij zult uw nooddruft vinden
Door d' arbeid van uw hand;
Wat g' u moogt onderwinden,
Komt naar uw wens tot stand.

2 Uw echtvriendin zal bloeien,
Gelijk een wijnstok tiert,
Die, vruchtrijk onder 't groeien,
Uw huismuur dekt en siert.
Niets zal uw welvaart stuiten;
Uw kroost zal blij en fris,
Als groen' olijvenspruiten,
Versieren uwen dis.

3 Dit lot is u beschoren,
Zo gij, met diep ontzag,
Naar 's HEEREN wet blijft horen;
Voor u zal, dag aan dag,
Het heil uit Sion vloeien:
Gij zult, zolang gij leeft,
Jeruzalem zien bloeien,
't Welk God Zijn zegen geeft.

4 Blijft gij op Hem betrouwen,
Dan zult gij, op uw bee
't Kroost van uw kroost aanschouwen;
In Israel zij vree.
1 Welzalig zullen wezen wie in Gods wegen gaan.
Al wie de HERE vrezen, geeft Hij een rijk bestaan.
Met vreugde zult u eten de opbrengst van uw land.
U zult gezegend heten, de HERE vult uw hand.

2 Zie, hoe uw vrouw mag bloeien, een wijnstok, groen en fris.
En als olijven groeien uw zonen rond uw dis.
Zo zal de HERE geven de man die voor Hem buigt,
een rijk gezegend leven, dat van zijn gunst getuigt.

3 Gods zegen moog' u hoeden uit Sion, stad van Hem,
opdat u ziet het goede van zijn Jeruzalem.
U ziet ook op uw bede uw nageslacht met vreugd.
God geve toch de vrede, die Israƫl verheugt.