Index |
Psalm 134
1 Looft, looft nu aller heren HEER',
Gij zijne knechten, geeft Hem eer, Gij, die des nachts Zijn huis bewaakt En voor Zijn dienst in ijver blaakt! 2 Heft uwe handen naar omhoog, Slaat naar het Heiligdom uw oog, En knielt eerbiedig voor Hem neer: Looft, looft nu aller heren HEER'! 3 Dat 's HEEREN zegen op u daal'; Zijn gunst uit Sion u bestraal'. Hij schiep 't heelal, Zijn Naam ter eer: Looft, looft dan aller heren HEER'!
1 Komt allen, dienaars van de HEER, zegent zijn naam en geeft Hem eer, U die in 't huis de HEREN staat en in de nacht Hem dienen gaat. 2 Heft nu uw handen naar omhoog, richt op het heiligdom uw oog. Brengt uit des HEREN tempelhof aan Hem uw dank, uw lied en lof. 3 Uit Sion dale op u neer de zegen van uw God, de HEER, die hemel, aarde, al wat leeft, zijn naam ter eer geschapen heeft. |