De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Psalm 148

Oude berijming

Nieuwe berijming

1 Looft God, zingt eeuwig 's HEEREN lof,
Gij, die in 't glansrijk hemelhof,
Die in de hoogste plaatsen woont.
Waar God u Zijn nabijheid toont;
Looft Hem, gij eng'len, legermachten,
Die op Zijn wil en wenk blijft wachten
Looft, held're sterren, maan en zon,
Looft d' Almacht, looft der lichten bron.

2 Verbazend hof van d' Opperheer,
Gij, hoogste hemel, zing Zijn eer;
Gij, wateren, die uit de lucht,
Uw dropp'len stort op veld en vrucht,
Looft allen, looft Hem met gezangen,
Hem, die u 't wezen deed ontvangen,
Die u een perk, niet t' overtreen,
Gesteld heeft door all' eeuwen heen.

3 Loof, aarde, loof Gods wonderdaan;
Gij, walvis, grond'looz' oceaan;
Gij, sneeuw en hagel, damp en gloed;
Gij, stormwind, die Zijn last voldoet;
Gij, bergen, heuvels, landen, stromen;
Gij, dierd're vrucht- en cederbomen ;
Looft, looft des Scheppers oppermacht,
Die u uit niets heeft voortgebracht.

4 Looft, kruipend wild en tam gediert';
Looft, vogels, Hem, die 't al bestiert !
Gij, koningen en rechters, saam,
Gij, vorsten, volken, roemt Gods Naam .
Gij, maagden, en gij, jongelingen,
Laat nimmer af Zijn lof te zingen .
Eerwaarde grijsheid, frisse jeugd,
Weest in den God uws heils verheugd !

5 Looft, looft, met waar' erkentenis
Zijn Naam, die hoog verheven is;
Dewijl Zijn wond're Majesteit
Door aard' en hemel is verspreid.
Hij wou den hoorn, zo vol vermogen,
Den roem van Israel verhogen.
Dat woont bij Hem, 't heeft zingensstof:
Looft God, zingt eeuwig 's HEEREN Lof !
1 Looft, halleluja, looft de HEER,
hoog in de hemel van zijn eer.
Looft Hem, die in de hoge troont,
gij engelen, die bij Hem woont.
Looft Hem, des HEREN legermachten,
gij die Hem dienst met al uw krachten.
Gij zon en maan, looft nu de HEER,
gij sterrenlichten, geeft Hem eer.

2 Geef, hoogste hemel, lof en prijs
aan God, de HEER, in zijn paleis.
Looft Hem, gij wateren, zo hoog
verzameld boven 's hemels boog.
Dat zij de naam en grootheid eren
van God, die schiep en blijft regeren.
Zijn hoog bevel bracht hen tot stand,
hun plaats en baan zijn in zijn hand.

3 Looft op de aarde dan de HEER.
Geeft, monsters van de zee, Hem eer.
Gij sneeuw en hagel, damp en gloed,
gij storm, die zijn bevelen doet.
Juicht, heuvels, bergen met uw stromen.
Juicht, alle vrucht- en cederbomen.
Gij wilde dieren en het vee.
en al wat kruipt en vliegt, juicht mee.

4 Looft God, gij vorsten overal,
looft, volken, Hem die heersen zal.
Gij koningen, bekleed met mach,
Gij richters die het recht betracht.
Looft, jonge mannen, looft de HERE,
looft, jonge vrouwen, brengt Hem ere.
Looft Hem, gij ouden met de jeugd,
weest samen in de HEER verheugd.

5 Looft, halleluja, looft te zaam
des HEREN hoogverheven naam.
De luister van zijn majesteit
ligt over alles uitgespreid.
Hij heeft zijn volk een hoorn verheven,
een lofzang Israƫl gegeven.
Dit volk is steeds nabij de HEER.
Looft halleluja, geeft Hem eer.