De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Psalm 15

Oude berijming

Nieuwe berijming

1 Wie zal verkeren, grote God,
In Uwe tent ? Wien zult Gij kronen
Met zulk een onwaardeerbaar lot,
Dat hij, bij 't heuglijkst gunstgenot
Uw heilig Sion moog' bewonen?

2 Die in zijn wandel zich oprecht;
En wars betoont van valse streken;
Zijn aandacht aan Uw wetten hecht;
Zich op de deugd met ijver legt;
En waarheid met zijn hart blijft spreken.

3 Die met zijn tong niet achterklapt;
Geen kwaad doet aan zijn metgezellen;
Niet in het spoor van laster stapt;
Maar, zo men iemands eer vertrapt,
Dien smaad wil horen noch vertellen.

4 Wiens oog verworpenen veracht,
Maar hen eerbiedigt, die God vrezen.
Die zich voor roek'loos zweren wacht,
Doch 't geen hij zweert, getrouw betracht,
Al zou 't hem ook tot schade wezen.

5 Die nooit zijn geld op woeker geeft;
Die, d' onschuld en het recht genegen;
Het oog op geen geschenken heeft.
Wie dus oprecht en deugdzaam leeft,
Zal nimmer wank'len op zijn wegen.
1 HEER, wie mag wonen in uw tent,
wie op uw heilge berg verkeren?
Die recht doet en uw wet niet schendt'
in heel zijn wandel U erkent
en waarheid in zijn hart wil eren.

2 Hij die zich wacht voor lasterpraat,
wiens tong vermijdt bedrog te plegen,
zijn vrienden niet bedreigt met kwaad,
zijn naaste niet belaadt met smaad,
maar hem in liefde is genegen.

3 Die een nietswaardig mens veracht,
maar eert hen die de HERE vrezen,
voor 't breken van de eed zich wacht
en wat hij zweert ook trouw betracht,
al zou het tot zijn schade wezen.

4 Wie mag verkeren in uw tent?
Hij die geen woekerwinst wil vragen,
onschuldigen bescherming schenkt,
om een geschenk het recht niet krenkt.
Hij zal niet wanklen al zijn dagen.