Index |
Psalm 150
1 Looft God, looft zijn Naam alom;
Looft Hem in Zijn heiligdom; Looft des HEEREN grote macht, In den hemel Zijner kracht; Looft Hem, om Zijn mogendheden, Looft Hem, naar zo menig blijk Van Zijn heerlijk koninkrijk, Voor Zijn troon en hier beneden. 2 Looft God, met bazuingeklank; Geeft Hem eer, bewijst Hem dank; Looft Hem, met de harp en luit; Looft Hem, met de trom en fluit; Looft Hem, op uw blijde snaren; Laat zich 't orgel overal Bij het juichend vreugdgeschal, Tot des HEEREN glorie, paren. 3 Looft God naar Zijn hoog bevel, Met het klinkend cimbelspel, Looft Hem, op het schel metaal Van de vrolijke cimbaal; Looft den HEER', elk moet Hem eren; Al wat geest en adem heeft, Looft den HEER', die eeuwig leeft, Looft verheugd den HEER' der heren.
1 Looft de HEER uw God alom, looft Hem in zijn heiligdom. Looft Hem, maakt zijn naam bekend, looft Hem in zijn firmament. Looft de HEER om al zijn deugden. Looft Hem om zijn sterke macht Looft Hem die zijn werk volbracht. Looft de HEER met grote vreugde. 2 Looft de HEER, brengt Hem uw dank, looft Hem met bazuingeklank. Looft Hem met de harp en luit looft Hem met de trom en fluit. Looft de HEER, elk moet Hem eren. Looft Hem, laat de cimbels slaan. Looft Hem, vangt de reidans aan. Al wat ademt, looft de HERE! |