De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Psalm 28

Oude berijming

Nieuwe berijming

1 Ik roep tot U, o eeuwig Wezen!
Mijn rotssteen, nooit naar eis volprezen.
Wend niet, als doof, van mij Uw oren!
Zwijg niet; laat mij Uw antwoord horen.
Opdat ik niet gerekend word',
Met die in 't graf zijn neergestort.

2 Hoor naar mijn stem en kermend smeken,
Als ik mijn handen op zal steken,
Naar d' aanspraakplaats, uw heil'ge woning.
Trek mij niet weg, o Opperkoning,
Met hen, wier argelistigheid,
In schijn van vrede, kwaad bereidt.

3 Doe 't kwade, bij hen ondernomen,
Op hen, naar hun verdiensten, komen.
Geef hun, opdat z' Uw hoogheid merken,
Naar hun verkeerd' en boze werken.
Dat Uw gestrenge geselroe
Hun, naar het recht, vergelding doe.

4 Omdat zij nooit naar 't werk des HEEREN,
Oplettend hart of ogen keren;
Maar onbedacht en stout versmaden,
Het oogwit Zijner grote daden,
Zal Hij hen doen te gronde gaan.
Ontbloot van hulp om op te staan.

5 Geloofd zij God, wiens open oren,
Mijn smeekstem gunstig wilden horen.
Hij is mijn sterkt' en schild in 't strijden,
'k Vertrouwd' op Hem, Hij hielp m' uit lijden;
Dies springt mijn hart van juichensstof,
En zingt des Allerhoogsten lof.

6 God geeft Zijn gunstvolk moed en krachten,
Hij zal, in weerwil aller machten,
Zijn Rijksgezalfde staag behoeden,
Red, HEER', Uw Isrel uit al 't woeden.
Geef zegen aan Uw erv', en weid
Uw volk, verhef z' in eeuwigheid.
1 Ik roep tot U, mijn rots, mijn HERE!
Blijf U niet zwijgend van mij keren,
ik word een dode met de doden,
als Gij U doof houdt voor mijn noden.
Ik hef mijn hand naar waar Gij zijt,
verborgen in uw heiligheid.

2 Stoot mij niet van U met de bozen,
tref mij niet met de goddelozen,
die heimlijk, met een mond vol vrede,
de plannen van hun boosheid smeden.
Doe hen naar hunner handen daad,
vergeld ze naar hun eigen kwaad!

3 Omdat zij op het werk des HEREN
niet letten, noch zijn daden eren,
zal Hij bespotten, wat zij spreken,
en wat zij bouwen zal Hij breken,
dat het tot stof wordt in de wind
en niemand meer hun standplaats vindt.

4 Geloofd zij God, die naar mijn woorden,
mijn smeken en mijn klagen hoorde.
Hij is mijn schild en mijn betrouwen,
een bolwerk voor wie op Hem bouwen!
Nu juicht mijn hart, nu juicht mijn stem
en met mijn loflied prijs ik Hem.

5 Hij is een kracht voor al de zijnen!
Hij zal hun tot een hulp verschijnen
en zijn gezalfde tot een zegen!
Verlos uw erfdeel allerwegen!
Uw eigendom, o Here, weid
en draag het tot in eeuwigheid!