De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Psalm 30

Oude berijming

Nieuwe berijming

1 Ik zal met hart en mond, o HEER',
Uw Naam verhogen en Uw eer,
Dewijl Gij mij Uw bijstand boodt,
Mij optrokt uit den diepsten nood;
Zodat de vijand in mijn lijden
Zich over mij niet mocht verblijden.

2 Mijn God, Gij hebt mij, op mijn klacht,
Genezen, en mijn smart verzacht!
Gij hebt mijn ziel, door angst beroerd,
Als uit het graf weer opgevoerd.
Gij hebt het leven mij geschonken;
Ik ben niet in den kuil gezonken.

3 Psalmzingt, Gods gunstgenoten, geeft,
Geeft lof den HEER', die eeuwig leeft:
Zijn vlekkeloze heiligheid
Zij ter gedachtenis verbreid.
Een ogenblik moog' ons doen beven,
Zijn gunst verduurt een eeuwig leven.

4 Perst eens de bitt're tegenspoed
Des avonds het benauwd gemoed,
Tot naar gejammer en geklag,
Nauw rijst des morgens vroeg de dag,
Of God verleent, in plaats van lijden,
Weer stof tot juichen en verblijden.

5 Ik sprak, door mijn geluk misleid:
"Ik wankel niet in eeuwigheid ".
Want Gij hadt mijnen berg, o HEER',
Door Uwe gunst, Uw Naam ter eer,
Zo vast gezet, alsof gevaren
En rampen nu verdwenen waren.

6 Maar, toen G' U slechts een ogenblik
Verbergdet, trof mij vrees en schrik.
Dies riep ik om Uw heilgenot;
Ik smeekt' en zeid': "O grote God,
Wat winst is uit mijn bloed te halen?
Waartoe zou ik ten grave dalen?

7 Zou in den kuil 't ontzielde stof,
Den mond ontsluiten tot Uw lof;
En van Uw redding zingen ? Zou
Het daar verkondigen Uw trouw?
Hoor mij, o HEER', help mij genadig.
Bekroon mij met Uw gunst gestadig".

8 Gij hebt mijn weeklacht en geschrei
Veranderd in een blijden rei;
Mijn zak ontbonden, en mij weer
Met vreugd omgord; opdat mijn eer
Niet zwijg' ; Zo klimt Uw lof naar boven.
Mijn God, U zal ik eeuwig loven.
1 Ik zal U loven, trouwe HEER,
ik kreeg van U het leven weer.
U was het, die mij uitkomst bood,
mij optrok uit mijn diepe nood.
Mijn vijand kon zich niet verblijden,
geen vreugde scheppen in mijn lijden.

2 Mijn God, U hebt mij op mijn klacht
genezen en mijn leed verzacht.
U hebt mij aan de dood ontrukt,
'k Ga onder smart niet meer gebukt.
U hebt het leven mij gegeven
en mij aan dood en graf ontheven.

3 Psalmzingt, wie 's HEREN gunst geniet.
Zijn naam zij heilig in uw lied.
Maakt korte tijd zijn toorn u bang,
zijn liefde duurt uw leven lang.
De avond daalt met angst en klachten,
de ochtend zal met vreugd u wachten.

4 Ik dacht, door overmoed misleid:
Ik wankel niet in eeuwigheid.
Uw gunst, o HEER, die mij bewaakt,
had zelf mijn berg rotsvast gemaakt.
Toen hebt Gij uw gelaat verborgen:
ik werd vervuld van schrik en zorgen.

5 Ik riep tot U met heel mijn hart:
Ontferm U, HEER, gedenk mijn smart.
Wat zou de winst zijn van mijn dood,
als boven mij het graf zich sloot?
Kan ooit het stof uw grootheid prijzen,
zal dat uw trouw soms eer bewijzen?

6 Hoor, HERE, let op mijn gebed,
wees mij een helper die mij redt.
Ik zoek uw aangezicht, o HEER
Schenk mij uw trouw en liefde weer.
Toon mij uw gunst en wees weldadig,
kom mij te hulp en wees genadig.

7 U hebt mijn rouwklacht en geschrei
veranderd in een blijde rei.
Mijn rouwkleed hebt U weggedaan,
een vreugdekleed deed U mij aan.
Zo klinkt, o HEER, mijn psalm naar boven.
Mijn God U zal ik altijd loven.