De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Psalm 4

Oude berijming

Nieuwe berijming

1 Wil mij, wanneer ik roep, verhoren,
O God, die mijne rechtzaak redt,
Gij hebt in angst mij hulp beschoren,
En mij doen gaan in ruime sporen;
Betoon gena; hoor mijn gebed.
Wat moogt gij, mannen, toch beginnen?
Zal steeds tot schande zijn mijn eer?
Zult gij dan d' ijdelheid beminnen;
En t' enemaal beroofd van zinnen,
De leugen zoeken, keer op keer?

2 Herinnert u, gij roekelozen,
Dat zich de HEER' een gunstgenoot
Heeft afgezonderd en verkozen,
Hij doet mij nooit van schaamte blozen,
Die, als ik riep, mij bijstand bood,
Zijt gij beroerd, ontsteld, verlegen,
Zo zondigt niet; verzaakt uw wil;
Spreekt in uw hart; herdenkt uw wegen,
Op 't eenzaam bedde neergezegen;
En weest in all' ontmoeting stil.

3 Dan zult gij recht naar 't outer treden,
En off'ren God een rein gemoed,
Het offer der gerechtigheden,
En 't zuiv're reukwerk der gebeden;
Betrouwt op Hem. want Hij is goed.
Daar velen twijfelmoedig vragen;
" Wie zal ons 't goede toch doen zien?"
Doe Gij, o HEER', na 't angstig klagen,
Ons 't lieflijk licht Uws aanschijns dagen,
En wil Uw rijke gunst ons bien.

4 Gij hebt m' in 't hart meer vreugd gegeven,
Dan and'ren smaken in een tijd,
Als zij, door aards geluk verheven,
Bij koorn en most wellustig leven,
ln hunnen overvloed verblijd,
Ik zal gerust in vrede slapen,
En liggen ongestoord ter neer;
Want Gij alleen, mijn schild en wapen,
Schoon 't onheil schijnt voor mij geschapen,
Zult mij doen zeker wonen, HEER'.
1 Wil, als ik roep, mij antwoord geven,
o God van mijn gerechtigheid.
U, die voor mij, in 't nauw gedreven,
ruim baan gemaakt hebt in mijn leven,
toon mij uw trouw, waarop ik pleit.
Komt, mannen, wilt u toch bezinnen!
Hoe lang nog wordt mijn eer gesmaad?
Blijft u de ijdelheid beminnen
en zult u steeds op leugen zinnen?
Hoe lang nog duurt uw boos beraad?

2 Weet dit: de HERE slaat mij gade,
mijn bidden wordt door Hem gehoord.
Die mij verkoos in zijn genade,
wil mij bewaren voor het kwade.
Hij doet mij hopen op zijn woord.
Wanneer uw toorn dreigt te ontbranden,
ziet toe, dat u geen zonde doet.
Legt, als u rust uw geest aan banden.
brengt naar de eis uw offeranden,
vertrouwt op God, want Hij is goed.

3 Ik hoor hoe velen angstig vragen:
Wie zal het goede ons doen zien?
Wil, HERE, ons uw licht doen dagen,
toon ons uw godlijk welbehagen,
opdat ik met mijn volk u dien.
Dat zal mij groter vreugde geven
dan overvloed van tarw' en wijn.
Ter ruste kan ik mij begeven,
in vrede slapen, want mijn leven'
zal, HEER, bij U geborgen zijn.