De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Psalm 57

Oude berijming

Nieuwe berijming

1 Gena, o God, gena, hoor mijn gebeen;
Want mijne ziel betrouwt op U alleen.
Mijn toevlucht is de schaduw Uwer vleug'len.
Ik berg mij daar voor alle tegenheen,
Totdat Uw macht den vijand zal beteug'len.

2 Ik roep tot God, den Koning van 't heelal;
Tot God, die 't werk aan mij voleinden zal,
Die van omhoog mij redt uit mijn ellenden,
En, hoe men woed', mijn vijand brengt ten val.
God zal Zijn gunst en waarheid nederzenden.

3 Door Gods gena wordt mijne ziel gered,
Schoon zij rondom van leeuwen is bezet.
Ik lig, gedrukt door felle stokebranden;
Hun tongen zijn, als zwaarden, scherp gewet;
Als spiesen en als pijlen zijn hun tanden.

4 Verhef, o God, verhef U hemelhoog,
Uw ere straal' op aard' in ieders oog.
Zij, die een net bereidden voor mijn gangen,
Zijn zelf, terwijl mijn ziel zich nederboog,
In enen kuil, voor mij bereid, gevangen.

5 Uw hand, o God, heeft veilig mij geleid.
Ik ben gered; nu is mijn hart bereid,
Het is bereid, om U, mijn God, te loven.
Nu wordt Uw Naam door mij met vreugd verbreid,
Mijn psalmgezang klimm' tot Uw roem, naar boven.

6 Waak op, mijn eer, waakt op, mijn harp en luit.
Mijn zanglust streeft den dageraad vooruit;
'k Zal onder al de volken, HEER', U prijzen.
Mijn psalmgezang zal, bij cimbaal en fluit,
Uw Naam alom de plechtigst' eer bewijzen.

7 Uw goedheid, HEER', is groot en hemelhoog;
Uw waarheid reikt tot aan den wolkenboog.
Verhef U dan ver boven 's hemels kringen;
Uw eer versprei' haar luister in elks oog;
Laat ieder die door heel de wereld zingen.
1 Wees mij genadig, Heer, wees mij nabij,
want bij U schuil ik, sta mij toch terzij,
alleen bij U weet ik mijn ziel geborgen.
In uwer vleuglen schaduw berg ik mij,
tot d' onheilsnacht wijkt voor de nieuwe morgen.

2 Ik roep tot God, de heerser van 't heelal,
de HERE, die 't voor mij voleinden zal;
Hij zal zijn redding zenden, mij bevrijden
van allen die bedacht zijn op mijn val.
Zijn waarheid en zijn trouw staan mij terzijde.

3 Te midden van de leeuwen lig ik neer.
Geweldenaars gaan tegen mij tekeer,
vuurspuwend en met tongen scherp als zwaarden.
Verhef U boven alle heemlen, Heer,
uw heerlijkheid zij over heel de aarde.

4 Zij hebben mij een valstrik uitgezet,
maar God bevrijdt mijn voeten uit het net.
Zij hebben mij arglistig met hun allen
een kuil gegraven, maar ik ben gered
en zij zijn reddeloos erin gevallen.

5 In U, Heer, heeft mijn hart zijn zekerheid,
U wil ik loven, die mij hebt bevrijd.
Ziel, maak u op, den Here groot te maken,
gij harp en lier, toon dat gij vrolijk zijt,
doe met uw lied het morgenlicht ontwaken.

6 Ik breng, o Heer, voor heel de wereld eer
aan U, van wien ik zingend profeteer.
Uw gunst en trouw zijn hemelhoog verheven.
Verhef U boven alle heemlen, Heer,
uw heerlijkheid zij over alle leven!