De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Psalm 6

Oude berijming

Nieuwe berijming

1 O HEER', Gij zijt weldadig;
Straf mij niet ongenadig
In Uwen toornegloed,
Ai, matig Uw kastijden;
Sla mij met medelijden,
Gelijk een vader doet.

2 Vergeef mij al mijn zonden,
Die Uwe hoogheid schonden;
Ik ben verzwakt, o HEER',
Genees mij, red mijn leven:
Gij ziet mijn beend'ren beven;
Zo slaat Uw hand mij neer.

3 Mijn ziel, gans neergebogen,
Schrikt voor Uw heilig' ogen,
In dezen jammerstaat.
Hoe lang zal ik nog klagen?
Hoe lang Uw gramschap dragen,
O HEER', mijn toeverlaat?

4 Keer eind'lijk, HEER', toch weder;
Mijn ziel buigt zich terneder,
Ai, red haar van 't verderf.
Sla mijn ellende gade,
Tot roem van Uw genade,
En help mij, eer ik sterf.

5 Want wie kan, na 't verscheiden,
Op aarde meer verbreiden,
Uw grootheid en Uw lof?
Wie zal Uw gunstbewijzen,
In 't zwijgend graf ooit prijzen?
U zingen in het stof?

6 Uw strenge geselroede,
Maakt mij van 't zuchten moede,
Verteert geheel mijn kracht;
Ik voel Uw slagen klemmen,
En doe mijn bedde zwemmen
In tranen, al den nacht.

7 Mijn oog is rood gekreten,
Van tranen uitgebeten,
Verouderd en doorknaagd;
Daar ik, in mijn ellenden,
Door al mijns vijands benden,
Verdrukt word en gejaagd.

8 Mijn ziel grijp moed; wijkt bozen,
Vlucht van mij weg, godd'lozen;
De HEER' heeft mijne klacht,
Met toegenegen oren,
Genadig willen horen,
En al mijn smart verzacht.

9 De HEER' wild' op mijn kermen,
Zich over mij ontfermen.
Hij heeft mijn stem verhoord,
De HEER' zal, op mijn smeken,
Geen hulp mij doen ontbreken;
Hij houdt getrouw Zijn woord.

10 Hij zal mijn haters weren,
Hen straks terug doen keren,
Beschaamd, en vol van schrik;
Zijn grimmigheid, aan 't blaken,
Zal hen te schande maken,
Zelfs in een ogenblik.
1 O HERE, sla mij gade.
Denk aan mij in genade.
Hoe is uw toorn ontbrand!
Wil mij niet hard kastijden,
schenk mij uw medelijden.
Ik vrees uw slaande hand.

2 Wil, HERE, mij genezen
en mij genadig wezen.
Ik ben verschrikt en bang.
Zie, al mijn leden beven,
doodsangst verteert mijn leven.
Ach, HERE, tot hoelang?

3 Keer weer en red mijn leven.
HEER, wil mij uitkomst geven,
Uw trouw is immers groot.
Wie kan uw naam nog noemen,
Uw grote daden roemen,
U loven in de dood?

4 In lange, bange nachten
vergaan mijn levenskrachten.
Mijn kussen is doorweekt.
Mijn oog, verzwakt van lijden
door hen die mij bestrijden,
is dof, zijn glans ontbreekt.

5 Wijkt, werkers van het kwade!
De HEER heeft in genade
mijn jammerklacht verstaan.
Hij hoorde naar mijn kermen
en wilde Zich ontfermen.
Hij neemt mijn bidden aan.

6 God zal mijn haters weren,
vol schaamte om doen keren,
hen treffen door zijn schrik.
Hij slaat hen met zijn plagen,
Zijn hand zal hen verjagen
als in een ogenblik.