Index |
Psalm 70
1 Daal haastig ter verlossing neer,
O God, en red mij uit gevaren, Uit angsten, die mijn ziel bezwaren, Spoed U te mijner hulp, o HEER'. Laat allen, die mijn ziel belagen, Beschaamd en schaamrood van mij vlien; Laat, die met vreugd mijn rampen zien, In hunne wensen nimmer slagen. 2 Laat allen, die, met schamp'ren spot, Mij honen, tergen en onteren, Hun schimp ten loon, teruggekeren; Vergaan op Uw geducht gebod. Laat hen, die zich tot U begeven, Hen, die Uw heil beminnen, HEER', Gedurig juichen tot Uw eer, En zingen: "God zij hoog verheven!" 3 Ik ben nooddruftig, arm en naakt; O God, mijn Helper uit ellenden. Haast U tot mij ; wil bijstand zenden; Uw komst is 't, die mijn heil volmaakt.
1 Haast U om mij te redden, God! O HEER, doe uw verlossing dagen. Maak hen beschaamd die mij belagen. Drijf met de spotters zelf de spot. Verlos, o Heer, mij uit de handen van wie mij naar het leven staan. Doe Gij het lachen hun vergaan, dan vluchten zij voor eigen schande. 2 Laat die U zoeken in hun nood verheugd een vrolijk lied beginnen. Laat allen die uw heil beminnen voortdurend zingen: God is groot! Maar ik ben arm, zie mijn ellende. Haast U tot mij, bevrijd mij, HEER! Gij zijt mijn hulp, toef niet te zeer, maar spoed U om mijn lot te wenden. |