Index |
Psalm 84
1 Hoe lief'lijk, hoe vol heilgenot,
O HEER' der legerscharen God, Zijn mij Uw huis en tempelzangen. Hoe branden mijn genegenheen, Om 's HEEREN voorhof in te treen! Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen; Mijn hart roept uit tot God, Die leeft, En aan mijn ziel het leven geeft. 2 Zelfs vindt de mus een huis, o HEER', De zwaluw legt haar jongskens neer In 't kunstig nest bij Uw altaren, Bij U, mijn Koning en mijn God, Verwacht mijn ziel een heilrijk lot; Geduchte HEER' der legerscharen, Welzalig hij, die bij U woont, Gestaag U prijst en eerbied toont. 3 Welzalig hij, die al zijn kracht En hulp alleen van U verwacht, Die kiest de welgebaande wegen. Steekt hem de hete middagzon In 't moerbeidal, Gij zijt hun bron, En stort op hen een milden regen, Een regen, die hen overdekt, Verkwikt en hun tot zegen strekt. 4 Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort; Elk hunner zal, in 't zalig oord Van Sion, haast voor God verschijnen. Let, HEER' der legerscharen, let Op mijn ootmoedig smeekgebed. Ai, laat mij niet van druk verkwijnen; Leen mij een toegenegen oor, O, Jakobs God, geef mij gehoor. 5 O God, die ons ten schilde zijt, En ons voor alle ramp bevrijdt, Aanschouw toch Uw gezalfde Koning. Een dag is in Uw huis mij meer, Dan duizend, waar ik U ontbeer; 'k Waar' liever in mijn Bondsgods woning Een dorpelwachter, dan gewend Aan d' ijd'le vreugd' in 's bozen tent. 6 Want God, de HEER', zo goed, zo mild, Is 't allen tijd een zon en schild. Hij zal genaad' en ere geven; Hij zal hun 't goede niet in nood Onthouden, zelfs niet in de dood, Die in oprechtheid voor Hem leven. Welzalig, HEER', die op U bouwt, En zich geheel aan U vertrouwt.
1 Hoe lieflijk is uw huis, o HEER! O God, U weet hoe ik begeer bij U te wonen in uw hoven. U weet hoe heimwee mij bevangt, omdat geheel mijn hart verlangt U in uw heiligdom te loven. 'k Ga jubelend God tegemoet, die leeft en mij ook leven doet. 2 Zelfs vindt de mus een huis, o HEER, de zwaluw legt haar jongen neer bij uw altaren in uw woning. Laat mij bij U zo thuis zijn, HEER. Want daar is vrede; ik begeer bij U te zijn, mijn God en Koning! Welzalig wie daar wonen mag, hij zingt uw lof van dag tot dag. 3 Welzalig hij die al zijn kracht en hulp alleen van U verwacht, zijn hart kent de gebaande wegen. Een dal, geblakerd door de zon, ontsluit voor hen zelfs bron op bron en op hen daalt een milde regen. Zij worden door uw overvloed gesterkt met nieuwe levensmoed. 4 Van kracht tot kracht gaan zij steeds voort, het oog gericht naar Sions oord. Daar zullen zij voor God verschijnen. O, HEER der legerscharen, let op mijn ootmoedig smeekgebed, laat mij niet op de weg verkwijnen! O HERE, neig tot mij uw oor, o Jakobs God, geef mij gehoor. 5 O God, ons schild, wil met ons gaan, Zie uw gezalfde gunstig aan. Wij reizen naar uw stad, o Koning. Eén dag is in uw huis mij meer dan duizend zonder U, o HEER. Ik wil nog liever bij uw woning alleen maar aan de drempel staan dan bij de bozen binnengaan. 6 Want God, de HEER, is goed en mild en voor zijn volk een zon en schild. Eer en genade zal Hij geven. U zult het goede niet, o HEER, onthouden hun die tot uw eer steeds in oprechtheid voor U leven. Welzalig, HEER, wie op U bouwt, en zich geheel U toevertrouwt. |