Index |
Psalm 85
1 Gij hebt Uw land, o HEER', die gunst betoond,
Dat Jakobs zaad opnieuw in vrijheid woont. De schuld Uws volks hebt G' uit Uw boek gedaan; Ook ziet Gij geen van hunne zonden aan; Gij vindt in gunst, en niet in wraak, Uw lust; De hitte van Uw gramschap is geblust. O heilrijk God, weer verder ons verdriet, Keer af Uw wraak, en doe Uw toorn te niet. 2 Heeft dan, o HEER', Uw gramschap nimmer end? Zal z' eind'lijk niet eens worden afgewend; Of zal Uw toorn ook op ons nakroost woen? Zult G' uit den dood ons niet herleven doen, Opdat Uw volk zich weer in U verblij'. Dat toch, o HEER', Uw goedheid ons bevrij'. Geef ons Uw heil, en red door Uwe hand, Uit vrije gunst, het zuchtend vaderland. 3 Merk op, mijn ziel, wat antwoord God u geeft; Hij spreekt gewis tot elk, die voor Hem leeft, Zijn gunstgenoot, van blijden troost en vree, Mits hij niet weer op 't spoor der dwaasheid tree. Voorwaar, Gods heil is reeds nabij 't geslacht, Hetwelk Hem vreest en Zijne hulp verwacht; Opdat er eer in onzen lande woon', En zich aldaar op 't luisterrijkst vertoon'. 4 Dan wordt gena van waarheid blij ontmoet, De vrede met een kus van 't recht gegroet; Dan spruit de trouw uit d' aarde blij omhoog, Gerechtigheid ziet neer van 's hemels boog; Dan zal de HEER' ons 't goede weer doen zien; Dan zal ons 't land zijn volle garven bien. Gerechtigheid gaat voor Zijn aangezicht, Hij zet z' alom, waar Hij Zijn treden richt.
1 Gij waart goedgunstig voor uw land, o HEER, in Jakobs harde lot bracht Gij een keer. De schuld uws volks wilt Gij niet gadeslaan. Gij hebt hun zonden uit uw boek gedaan. Gij die de vlammen van uw toorn bezweert, Gij hebt U van uw gramschap afgekeerd. God van ons heil, herstel ons, neem ons aan en doe uw toorn niet over ons bestaan. 2 Of blijft uw wrevel tegen ons gericht, verbergt Gij steeds uw godlijk aangezicht? Voert Gij uw volk dan nooit tot leven weer opdat het zich in U verblijde, HEER? Toon ons uw heil en goedertierenheid; ik ben o God tot luisteren bereid. Gij zijt het die uw volk van vrede spreekt, tenzij het dwaas is en de trouw verbreekt. 3 Bij wie Hem vrezen is zijn heil geplant. Zijn heerlijkheid zal wonen in dit land, het heilig land waar goedheid trouw ontmoet, het recht de vrede met een kus begroet; de trouw die uit de aarde opwaarts schiet, het recht dat uit de hemel nederziet. De velden deelt Hij van zijn overvloed, de Here die ons zegent met zijn goed. 4 Waar Hij ook gaat, de vrede gaat Hem voor, liefde en trouw ontspruiten in zijn spoor. Gerechtigheid is voor zijn aangezicht, zij bloeit alom waar Hij zijn voetstap richt. |