De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Psalm 86

Oude berijming

Nieuwe berijming

1 Neig, o HEER', Uw gunstig' oren,
Om mij in mijn angst te horen.
'k Ben ellendig, diep in nood,
Gans van heul en hulp ontbloot;
Hoed mijn ziel, Gij zijt almachtig,
En ik ben Uw gunst deelachtig.
O mijn God, die mij aanschouwt,
Red Uw knecht, die U vertrouwt.

2 Wie toch is, als Gij, weldadig?
Wees mij dan, o HEER', genadig;
Want mijn roepen en geklag
Klimt tot U den gansen dag.
Wil de ziel Uws knechts verblijden;
Ondersteun hem in zijn lijden;
Want ik hef mijn hart en oog,
Trouwe God, tot U omhoog.

3 HEER', door goedheid aangedreven,
Zijt Gij mild in 't schuldvergeven.
Wie U aanroept in den nood,
Vindt Uw gunst oneindig groot.
HEER', neem mijn gebed ter oren;
Wil naar mijne smeking horen;
Merk naar Uw goedgunstigheen,
Op de stem van mijn gebeen.

4 'k Ben gewoon, in bange dagen,
Mijn benauwdheid U te klagen;
Gij toch, Die d' ellenden ziet,
Hoort mij, en verstoot mij niet.
HEER', wat goon de heid'nen roemen,
Niemand is bij U te noemen;
Daden, als Uw grote daan,
Treft men nergens elders aan.

5 Al de heid'nen door Uw handen
Voortgebracht in alle landen,
Zullen tot U komen, HEER',
Bukken voor Uw aanschijn neer,
En Uw Naam ter ere leven.
Gij zijt groot en hoog verheven;
Gij doet duizend wonderheen:
Gij zijt God, ja Gij alleen.

6 Leer mij naar Uw wil te hand'len,
'k Zal dan in Uw waarheid wand'len;
Neig mijn hart, en voeg het saam,
Tot de vrees van Uwen Naam.
HEER', mijn God, ik zal U loven,
Heffen 't ganse hart naar boven;
'k Zal Uw Naam en majesteit
Eren tot in eeuwigheid.

7 Want Uw goedheid, hoogst gerezen,
Hebt Gij dikwijls mij bewezen,
En mijn ziel, hoezeer verdrukt,
Uit het diepst van 't graf gerukt.
O mijn God, de trotsaards spannen
Boos te zamen met tirannen,
Tot mijn dood en zielsverdriet.
Zij ontzien Uw hoogheid niet.

8 Maar Gij, HEER, Gij zijt lankmoedig,
Zeer barmhartigig, overvloedig
In gena, die ons behoedt,
Groot van waarheid, eind'loos goed.
Wend U tot mijn ziel genadig;
Sterk Uw knecht, en geef weldadig
Ondersteuning aan den zoon
Uwer dienstmaagd, van den troon.

9 Doe een teken mij ten goede,
Dat mijn haters in hun woede
Mogen zien, hoe, tot hun spijt,
Gij mij troost, en mij bevrijdt.
1 Hoor mij, HEER, wil antwoord zenden,
Zie mijn bittere ellende.
Hoed mijn leven, U gewijd,
stel uw knecht in veiligheid.
Heer mijn God, wees mij genadig,
want ik roep tot U gestadig.
Stel mij in het blijde licht,
want ik zoek uw aangezicht.

2 Ja tot U hef ik mijn leven,
Gij zijt mild om te vergeven,
rijk in goedertierenheid
voor een hart dat tot U schreit.
HEER, neem mijn gebed ter ore,
wil mijn luide smeken horen.
In het bitterste getij
roep ik en Gij antwoordt mij.

3 Allen die als goden blonken
zijn bij U in 't niet gezonken.
Niets kan bij uw werk bestaan.
Heel de wereld roept U aan.
Alle volken komen samen,
die Gij schept en roept bij name,
buigen voor uw zetel neer,
brengen uwen naam de eer.

4 Leer mij naar uw wil te handlen,
laat mij in uw waarheid wandlen.
Voeg geheel mijn hart tezaam
tot de vrees van uwen naam.
HEER mijn God, ik zal U loven,
heffen 't ganse hart naar boven.
Ja, uw naam en majesteit
loof ik tot in eeuwigheid.

5 Gij zijt groot en zeer verheven,
Gij doet wondren aan ons leven.
Gij zijt God, ja Gij alleen,
goedertieren om ons heen.
Heer, Gij hebt mij aangenomen,
mij weer tot het licht doen komen
uit de diepten van de dood.
Ja, uw goedheid is zeer groot.

6 Zie, o God, de trotse bende
die mijn leven tracht te schenden,
die in mateloos geweld
U zich niet voor ogen stelt.
Kome, Heer, mij uw genade,
uw barmhartigheid te stade.
Trouw zijt Gij in wat Gij doet,
Gij zijt onvoorstelbaar goed.

7 Laat mij leven voor uw ogen,
sterk uw knecht door uw vermogen.
Maak Gijzelf voor hem vrij baan,
die U dient van jongs af aan.
Toon uw hulp mij door een teken,
dat mijn vijanden verbleken,
als zij zien dat Gij het zijt,
die mij troost en mij bevrijdt.