Index |
Psalm 95
1 Komt, Iaat ons samen Isrels HEER',
Den rotssteen van ons heil, met eer, Met Godgewijden zang ontmoeten. Laat ons Zijn gunstrijk aangezicht, Met een verheven lofgedicht, En blijde psalmen, juichend groeten. 2 De HEER' is groot, een heerlijk God, Een Koning, die het zaligst lot, Ver boven alle goon, kan schenken. Het diepst van 's aardrijks ingewand, Het hoogst gebergt' is in Zijn hand; 't Is al gehoorzaam op Zijn wenken. 3 Zijn is de zee; z' is door Zijn kracht, Met al het droge voortgebracht; 't Moet alles naar Zijn wetten horen. Komt, buigen w' ons dan biddend neer; Komt, laat ons knielen voor den HEER', Die ons gemaakt heeft en verkoren. 4 Want Hij is onze God, en wij Zijn 't volk van Zijne heerschappij, De schapen, die Zijn hand wil weiden. Zo gij Zijn stem dan heden hoort, Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord; Verhardt u niet, maar laat u leiden. 5 Verhardt u niet; neemt Zijn gena Ootmoedig aan". "Laat Meriba, Laat Massa u ten afschrik wezen; Waar 'k door uw vaders ben verzocht, Toen alles, wat Mijn almacht wrocht, Hen niet bewoog, om Mij te vrezen. 6 'k Heb aan dit volk, dat Mij vergat, Een langen tijd verdriet gehad, Ja, veertig jaar hun hoon verdragen, En zei: "Dit volk dat steeds Mij sart, Heeft een verdwaasd en dwalend hart; 't Schept in Mijn wegen geen behagen." 7 Dies heb Ik, door hun tergend kwaad Op 't hoogst vergramd, dit volk versmaad, En met een duren eed gezworen, Dat wegens zijn geschonden trouw Het nooit Mijn rust genieten zou, Die voor Mijn volk nog blijft beschoren.
1 Komt, laat ons juichen voor de HEER, een lofzang zingen, Hem ter eer, met snarenspel Hem blij begroeten. Wij prijzen Hem die redding biedt, de rots van heil, in psalm en lied. Wij willen juichend Hem ontmoeten. 2 De HEER is groot, een God vol kracht, een Vorst is majesteit en macht ver boven elke god verheven. De diepste plaats is in zijn hand, van Hem zijn bergen, zee en land, Hij heeft ze hun bestaan gegeven. 3 Komt, knielen wij voor God, die leeft, voor Hem, die ons geschapen heeft: Hij wil ons als zijn kudde weiden. Och, hoort toch heden naar zijn stem, u bent zijn schapen, volgt dan Hem: zijn hand slechts kan u veilig leiden. 4 Verhardt uw hart niet, zegt de HEER, zoals uw vaders Mij weleer bij Meriba en Massa tergden. Al wisten zijn wat Ik vermocht, toch werd Ik daar door hen verzocht, toen zij een wonder van Mij vergden. 5 Ja, veertig jaar heeft dit geslacht Mij niets dan ergernis gebracht. Dus heb Ik in mijn toorn gezworen: Omdat dit volk mijn weg niet kent, maar dwalend zich heeft afgewend, zal nooit mijn rust hun toebehoren. |