De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Psalm 97

Oude berijming

Nieuwe berijming

1 God heerst als Opperheer;
Dat elk Hem juichend eer'.
Gij, aarde, zee en eiland,
Verheugt u in uw Heiland.
Hem dekt met majesteit
Der wolken donkerheid.
Hij vestigt Zijnen troon
Op heil'ge rijksgeboon,
Vol recht en wijs beleid.

2 Een vuurgloed gaat Hem voor,
Den gansen hemel door,
En blaakt aan alle zijden
Hen, die Zijn macht bestrijden.
Zijn felle bliksemschicht
Snelt door al 't zwerk, verlicht
Den gansen wereldkloot.
Het aardrijk ziet zijn nood,
En ijst, en beeft, en zwicht.

3 't Gebergte smelt als was,
En wordt geheel tot as,
Voor 't aangezicht des HEEREN,
Wien al wat leeft moet eren.
't Verbaasde hemelrond
Meldt, in dien naren stond,
Zijn billijkheid en macht;
De volken zien Zijn kracht
Op 's aardrijks ruimen grond.

4 Dat ieder schaamrood zij,
Die, onbeschroomd en vrij,
Een beeld durft eer bewijzen
En nietig' afgoon prijzen,
Den waren God ten hoon.
Knielt voor Hem, al gij goon;
Zwicht voor den Opperheer;
Buigt u met ootmoed neer
Voor Zijn geduchten troon.

5 Gans Sion was verheugd,
En juicht', o HEER', van vreugd,
Met Juda's docht'renscharen,
Wanneer 't de blijde maren
Uws oordeels had gehoord;
Want Gij heerst ongestoord,
En toont Uw macht alom,
Ver boven 't godendom,
't Welk siddert voor Uw woord.

6 Beminnaars van den HEER',
Verbreiders van Zijn eer,
Hoopt steeds op Zijn genade
En haat altoos het kwade.
Hij, die in tegenspoed
Zijn gunstgenoten hoedt,
Verleent hun onderstand,
En redt z' uit 's bozen hand,
Die op hun onschuld woedt.

7 Gods vriend'lijk aangezicht,
Heeft vrolijkheid en licht
Voor all' oprechte harten,
Ten troost verspreid in smarten.
Juicht, vromen, om uw lot;
Verblijdt u steeds in God,
Roemt, roemt Zijn heiligheid;
Zo word' Zijn lof verbreid
Voor al dit heilgenot.
1 De HEER alleen regeert,
als Koning hoog geëerd tot aan de verste stranden.
Verheugt u alle landen.
Hij hult zijn majesteit in wolk en donkerheid.
Zijn troon staat vast en hecht, gegrond op heilig recht
en op gerechtigheid.

2 Een vuur gaat voor Hem uit,
een vlam die niemand stuit, verzengt aan alle zijden
ben die zijn macht bestrijden.
De aarde, fel verlicht, beeft voor zijn bliksemschicht.
Voor 't heilig aanschijn Gods versmelten berg en rots,
als Hij de wereld richt.

3 De hemel wijd en zijd
meldt Gods gerechtigheid, blijft die alom vertolken.
Zijn luister zien de volken.
Aanbidt alleen de HEER, geeft aan geen beelden eer:
geen afgod houdt ooit stand, geen werk van mensenhand.
Buigt u dan voor Hem neer.

4 Uw oordeel, lang verwacht,
dat Sion vreugde bracht, deed Juda's dochters juichen
en U haar dank betuigen.
Van U is 't koninkrijk. Geen God is U gelijk.
U, HERE, die regeert, wordt door uw volk geëerd
met menig huldeblijk.

5 U, die de HEER bemint,
bij Hem bescherming vindt, als goddelozen woeden,
wilt voor het kwaad u hoeden.
't Is God die vreugde spreidt voor wie zijn naam belijdt.
U, die oprecht gelooft, nooit wordt uw licht gedoofd.
Weest in de HEER verblijd.